Op de website van Theo Pander las ik een mooi stukje nostalgie. Dit doet mij terugdenken aan hoe ik in 1978 zelf begon in het toenmalige duivenbolwerk Sint Willebrord.

Destijds had je daar ruim 400 leden over meerdere verenigingen en ik zat bij de Zaterdagvliegers. De Zondagvliegers werden toen de profs genoemd. Deze vergelijking maakt men in België nog steeds tussen de Union en ZAF.

Er werd bij de Zondagvliegers om stevig geld gespeeld. Die liefhebbers lagen op zaterdagavond te woelen in bed omdat ze net hun weekloon op vier à vijf duiven hadden gezet. Met meer duiven speelden ze niet. De meeste korfden per fiets in met de mand op hun bagagedrager.

De liefhebbers waren gewaagd aan elkaar en iedereen kon een vroege duif pakken. Met een topduif speelde men gewoon vijf à zes jaar op hoog niveau. De populairste vluchten kwamen niet verder dan Orléans. Er werd bijna geen dagfond gespeeld, dat was voor de spelers die op de midfond niet meekonden.

Daartussen ben ik dus opgegroeid. Ik leerde al snel de duivenmelker en al zijn geheimen kennen. Nooit werd mij iets toegeschoven. Het liefst zagen ze de duiven van zo’n snotneus in een aparte mand verdwijnen.

Veel jeugdliefhebbers had je toen al niet. Ik was één van de enige met ouders die zelf geen duiven hadden. De rest van de jeugdliefhebbers mocht van hun ouders weliswaar het podium betreden, maar niet hun eigen hok.

Toch wist ik als 11-jarige te winnen. Los vooruit ook nog. Dit door middel van een opgevangen duif die ik mocht houden.

Ik gaf om de dag Aviol en had nooit een dierenarts gezien, totdat mijn vader de woning van wijlen Jan Konings ging bouwen en hij zo vriendelijk was om mijn duiven te onderzoeken. Ik kreeg drie opgevouwen vloeipapiertjes mee met een of andere substantie erin. Dat weekend won ik de 1e prijs van amper 250 km met bijna een kwartier los tegen al die sterspelers.

Die duif durfde ik natuurlijk niet meer te spelen dat jaar. Het jaar erop korfde ik hem in op Merksem, amper 30 km. Ik mocht in de manden bij de andere spelers en die waren het nog niet vergeten. Ze vroegen: “Is dat die duif die de 1e won?” Nadien heb ik die duif nooit meer gezien. Hij was de enige die achterbleef die dag.

Ook had ik in die tijd de mooiste jonge doffer op de drukbezochte tentoonstelling. Die duif kon echter geen enkele prijs gevlogen krijgen. Toen werd het mij duidelijk dat schoonheid niets met kwaliteit te maken heeft.

Bij mijn herstart in Hoeven in 1989 werd me bij de eerste keer inkorven op het hart gedrukt: “Je hebt ze toch wel gepould, hè?” Maar ik miste mijn start niet. Ik won de 1e prijs tegen 6.500 duiven en daar bleef het niet bij. Nadien werd er weinig meer gezegd.

Ik sloot sindsdien geen enkel seizoen met verlies af. Met winst ook niet, want het gewonnen poulegeld werd weer in nieuwe duiven geïnvesteerd. Ik denk dat ik in die jaren wel 20 televisies heb gewonnen, alsmede fietsen, halve varkens en allerlei naturaprijzen die ik vaak weer weggaf aan vrienden.

Ik had mijn lesje van vroeger geleerd en deed er alles aan om bij de beste te horen. Toen nog veel meer dan nu. Nu ik ouder word en de nodige gebreken heb, doe ik nog niet de helft van wat ik in de jaren ‘90 voor mijn duiven deed. Alleen zijn mijn duiven nu stukken beter dan toen.

Zo begin je met koppelen en zo moeten de jongen er weer af. Zoals het er nu naar uitziet staat de eerste lichting tegen het weekend op eigen benen. De eerste kweekduiven leggen momenteel bij.

Ik ga ervan uit dat het vliegseizoen later begint, vandaar dat de vliegduiven eerder dan gepland zijn gekoppeld. Toch waren ze er klaar voor. Ze koppelden vanzelf en alles zit nu los. Af en toe wordt er nog wat gevochten, maar ze kunnen dat beter nu doen dan wanneer er eitjes liggen.

Ik laat ze niet bijleggen dit jaar, wat voorheen wel gebeurde. De jongen blijven bij de doffers wanneer ze veertien dagen oud zijn. De duivinnen mogen er eenmaal per dag bij wanneer de doffers los zijn om te eten. Ik weet nog niet of ik ze vlak voor het seizoen opnieuw koppel, dat zal dan hooguit drie dagen zijn.

Exacte plannen kunnen we pas maken zodra er een definitief vliegprogramma is. Dat zal nog niet meevallen, want iedereen heeft daar tegenwoordig wel een mening over. Daarom zal dit ongetwijfeld nog vaak wijzigen.

Ik hoop net als iedereen weer enkele toppertjes te kweken, oftewel duiven die het verschil maken. Elk jaar kweek ik er zo’n vijftien die boven de rest uitsteken. Na vijf jaar schieten er daar nog zo’n vijf van over die zich ook in de kweek hebben bewezen.

Topduiven zoals Olympic Millennium en Pure Gold kweek je maar zelden. Dat zijn duiven die de hoogste podia behalen. Olympic Millennium kweekt ook nog fantastisch met al vijf 1e prijswinnaars en twee top 10 nationale Asduiven.

Ik kweek gemiddeld ieder jaar een officiële NPO-winnaar. Bij Jan in Friesland wordt er ook elk jaar wel één geboren. Toeval is het niet, want er zijn nu eenmaal bepaalde lijnen die in de grootste verbonden kunnen winnen.

Er zit een groot verschil tussen duiven die een 1e prijs in de vereniging winnen of een 1e prijs provinciaal. Mensen hebben dan ook wel eens moeite met dubbelingen. Ik niet. Een duif die in de vereniging wint, wint niet automatisch de 1e prijs in het samenspel. Zo ja, dan wint hij nog niet per se de 1e prijs in het rayon. Zo ja, dan wint hij nog lang niet altijd de 1e prijs provinciaal. Een provinciale winnaar daarentegen wint automatisch overal de 1e prijs.

Zo won Mathieu (zoon Millennium koppel) 5x de 1e prijs: 2x in de vereniging, 2x in het samenspel en 1x in het rayon. Urana (dochter Urano x dochter Super Rossi) won 2x de 1e prijs in de vereniging, 2x in het samenspel 2x in het rayon. Verder nog 1x de 1e prijs provinciaal. Zij wist dus 7x te zegevieren. Mathieu en Urana zijn van 2020 en kunnen hun palmares nog aandikken dit jaar.

Dit alles zegt ook iets over de sterkte van een vereniging. Speel je 10x de 1e prijs in de vereniging en maar 3x in het samenspel, dan zit je in een zwakke vereniging. Althans, dat is mijn gedachte.

Een vreemde titel, maar toch hebben we er dagelijks mee te maken. Hopen dat er snel een einde komt aan de lockdown, bijvoorbeeld. En wat de duivensport betreft hopen dat we straks kunnen vliegen. Ook hebben we elk jaar hoop om enkele kampioentjes kweken.

De vliegduiven zijn inmiddels gekoppeld en ik heb alle koppels op papier gezet. In elk koppel is het Millennium koppel vertegenwoordigd. Dit komt doordat ik alleen op prestaties selecteer.

Het Millennium koppel heeft meerdere kinderen met 1e prijzen in groot verband voortgebracht. Daarnaast ook Asduiven, een NPO-winnaar, een Olympiade duif en verschillende top 10 NPO-winnaars. En dan heb ik het alleen nog maar over de eerste generatie.

Op de diverse kweekhokken bij Jan en mezelf zitten inmiddels 21 kinderen. Ook die hebben allemaal al goede jongen gegeven. Op het vlieghok zitten nog tien kinderen, vooral jaarlingen en tweejarigen. De tweejarigen hebben allen één of meerdere 1e prijzen gewonnen in het spel dat volgt op het verenigingsspel.

Kortom, ik denk niet dat er ergens een koppel te vinden is zoals het Millennium koppel. Anders zie ik hun kinderen met prestaties en DNA graag tegemoet.

Zo was ik vroeger op een zaalverkoop waar een kweekkoppel te koop was dat louter goede gaf. Het koppel ging voor goud geld van de hand, terwijl niet één van hun zogenaamde kinderen op hun ouders leek. Toen ik de verkoper na de verkoop daar wat over vroeg zei hij: “Een kweekkoppel moet je zelf maken”.

De zogenaamde kinderen hadden goede prestaties, maar de koper van het zogenaamde superkoppel had een kat in de zak gekocht. Vandaar dat het goed is dat firma’s zoals Gendika bestaan. Men zou bij elke dure aankoop uit topduiven DNA moeten vereisen.

Super Rossi, Young Witbuik en Olympic Millennium zijn individuele kweekduiven die met meerdere partners toppers gaven. Het Millennium koppel daarentegen wordt niet omgekoppeld. Hetzelfde geldt voor het Golden Pair.

Ik ontvang elke week twee duivenkrantjes, De Duif en Het Spoor. Bas Verkerk vroeg laatst of ik dit en dat niet had gelezen. Een Engelsman vroeg me gisteren hetzelfde. Eerlijk gezegd lees ik de meeste onzin over eerlijk spel niet meer. Het wordt vaak bedacht door mensen die zelf niet mee kunnen en dus maar regeltjes willen opleggen waarmee ze zelf beter voor de dag komen.

Ik heb dat vroeger allemaal al meegemaakt. Er werden fietsen, halve varkens en weet ik het wat nog meer vervlogen in de vorige eeuw. Er werden formules bedacht zodat de goede spelers hier geen kans op konden maken. Hetzelfde met de kampioenschappen. Desalniettemin liepen de topspelers met alles weg, totdat ze alles maar hebben afgeschaft.

Zelf wil ik weten wie de terechte kampioen is en wie de beste duif heeft. Een duif die Asduif wordt op het hoogste niveau, moet dat ook op de onderliggende niveaus zijn, anders kloppen de spelregels niet. Die moeten met dezelfde formule worden berekend voor alle vluchten op alle spelniveaus.

Sportblad De Duif heeft een prachtig aangewezen kampioenschap, het is alleen jammer dat het niet met Compuclub of iets dergelijks wordt bijgehouden. Dat zou nog wat meer glans aan het geheel geven.

Als ik in mijn samenspel zie hoeveel mensen hun drie getekenden weliswaar vroeg pakken, maar niet insturen. We zien dat ook met de nationale kampioenschappen in België. Vroeger zag men dat in Nederland met WHZB, daar stonden elk jaar dezelfde mensen bij de Asduiven. Nadat alles automatisch werd bijgehouden, traden er echter heel wat andere liefhebbers naar voren.

Terugkomend op de duivenkrantjes. Ik lees liever de reportages over hoe een liefhebber zijn sport beleeft en zijn duiven voorbereidt. Ik merk daarbij vrij snel wanneer iemand vrijuit praat of niet. Aan mensen die zelf niet het achterste van hun tong willen laten zien, maar wel alles van een ander willen weten, heb je niets.

Ik ben zelf recht voor zijn raap en eerlijk over mijn denkwijze en ervaringen, zowel de goede als de slechte. Dat niet iedereen daarmee om kan gaan, begrijp ik volledig. De oplossing daarvoor is echter simpel: niet naar mij luisteren en niets van mij lezen.

Ik schrijf mijn stukjes niet voor wie alles al denkt te weten, maar voor degene die openstaat voor andere inzichten en daar eventueel hun voordeel mee wil doen. Daarnaast ben ik van leven en laten leven, waarbij ik vind dat er voor iedereen voldoende spelvreugde en mogelijkheden moeten zijn.

Bon

De aanroep om bonnen blijft onverminderd, ook al schenk ik die in principe nooit. Ik zit niet meer op alle aanloop te wachten en bepaal liever zelf aan welk goed doel ik meewerk. In eigen vereniging kon ik er niet onderuit, daarom staat er een bon op TopPigeons. Het betreft een koppel eitjes, maar die bon is ook in te ruilen voor een jong ergens in april.

Wie iets uit de superkoppels wil, kan daarvoor eenmaal per jaar zijn kans grijpen op PIPA. Daar worden op dit moment duiven geveild uit het beste wat hier zit. Aan huis is daarvan uiteraard niets te koop.

Sommige liefhebbers halen net wat meer uit een duif dan andere, dat is een feit. Dit zijn vaak de liefhebbers die de hoofd- en bijzaken goed van elkaar kunnen onderscheiden en niet met alle winden meewaaien.

Er is ook een categorie liefhebbers die claimen een ‘slecht hok’ of ‘slechte ligging’ te hebben. Ik ben van mening dat een hok pas slecht is wanneer het overbevolkt en slecht verlucht is. En niet te vergeten: bewoond wordt door slechte duiven. Als je buurman in een straal van 5 km wel een vroege duif kan pakken, mag je niet over een slechte ligging praten.

In België kom je allerlei soorten hokken tegen. Bij sommige durf je amper ergens tegenaan te leunen uit angst dat alles instort. Desalniettemin kan daarop super worden gepresteerd terwijl andere paleizen amper blad raken.

Als de duivensport alleen met geld te betwisten was, viel er tegen rijke liefhebbers niet te spelen. Die kunnen immers kopen wat ze willen. Zelf weet ik dat het zo niet gaat. Jan en ik hebben ook veel – voor ons doen – dure duiven gekocht, voornamelijk uit NPO-winnaars. Daarvan was 95% niets waard, ook al kwamen ze van beroemde hokken.

Uiteraard neem ik dit niemand kwalijk, want een ieder kweekt nu eenmaal veel troep, ikzelf ook. Dat een duif duur wordt verkocht wil niet altijd zeggen dat je er veel aan hebt. Dat weten ze in het buitenland inmiddels ook. Duiven van 100.000 euro en meer hadden weliswaar top gepresteerd, maar kweekten lang niet altijd even goed.

Ik durf te zeggen dat ik zelf redelijk met duiven kan omgaan en dat als het erin zit, ik het er ook wel uit kan halen. Daartegenover staat dat wat er niet in zit, ik er ook niet uit kan halen. Met andere woorden, van een slechte duif maak ik geen goede.

Dat is nu juist het fascinerende van de duivensport; we hebben altijd nieuwe, goede hoop. Na een nieuwe aankoop of een slechte vlucht, bijvoorbeeld. Als je hier niet tegen kan, moet je geen duiven houden. Het is namelijk zelden rozengeur en maneschijn.