Er wordt vaak geschermd met “die en die duif wint acht à tien 1e prijzen”, ik betrap mezelf daar ook wel eens op. Een duif die de 1e wint in de vereniging biedt geen garantie dat hij in het samenspel – bestaande uit meerdere verenigingen – ook de 1e wint.

Eén trede hoger zit je op Rayon-niveau. Zelfs als je daar de 1e wint, wil dat niet zeggen dat je in de afdeling – bestaande uit meerdere Rayons – ook de 1e wint. Als het een sectorvlucht is, kan een duif ook daar nog de 1e winnen die dag.

In onze vereniging gaan op sommige vluchten meer dan 1.000 duiven weg. Er zijn afdelingen in Nederland die deze aantallen soms niet eens op een afdelingsvlucht halen. Dit zou betekenen dat als je op de stamboom vermeldt dat hij de 1e wint tegen 1.000 duiven, dit hetzelfde betekent als een duif die de 1e wint in een afdeling met weinig deelname.

Op afdelingsniveau behoor je in Brabant 2000 bij de beste als je eenmaal per jaar de 1e wint, terwijl je met gemak 10x de 1e in eigen vereniging kan winnen. Het zou logisch zijn dat wanneer je duif de 1e wint in de afdeling, hij op alle vier de niveaus 1e is geworden. Je kan immers niet op een lager niveau 2e worden en op het hoogste niveau 1e.

Daarom zijn gewonnen 1e prijzen eerlijker dan sommige nationale kampioenschappen. Je kan best overal 1e kampioen zijn (vereniging, samenspel, Rayon of zelfs afdeling), terwijl iemand die 2e of 3e is in eigen vereniging boven jou staat in de nationale kampioenschappen.

De duiven van de jaren ‘80 zagen er heel anders uit dan nu, vind ik. Ze hadden grotere neusdoppen en waren wat forser. Persoonlijk heb ik liever een duif uit de middelmaat waarbij de jonge doffers op uiterlijk moeilijk te onderscheiden zijn van de duivinnen. Als ik op mijn eigen hok kijk, zijn dat de beste.

Wat ook opvalt is dat de goede duiven enorm zacht gepluimd zijn en zo hard als beton aanvoelen. Zo voel je duidelijk het verschil tussen een duif waarmee gevlogen is en een zomerjong dat nooit los is gekomen.

De vliegduiven die na de selectie overblijven zijn vaak mooi gesloten met stevige stuitbeentjes, al moet ik daar wel een kanttekening bij maken. Super Rossi met 10x de 1e en (groot)vader van misschien wel 50 1e prijswinnaars staat namelijk wel een beetje open.

Bij de zomerjongen die bestemd zijn voor de kweek laat ik me hier dus niet altijd door leiden. Zo kwam ik vroeger bij Willem van Peer, die een machtige kweekduivin had die fors open stond. Toen ik daar wat van zei was zijn antwoord: “dan legt ze makkelijk”. Hij keek daar dus duidelijk niet naar, maar Willem speelde nooit op de dagfond.

Ik ben er wel van overtuigd dat ze op de dagfond beslist beter gesloten kunnen zijn en dat dit op de midfond minder uitmaakt. Ook qua bouw kunnen de wat grotere duiven met gemak tot 500 km mee. Daarboven met zwaarder weer vallen de meeste grote duiven echter door de mand.

Ook in België zag je vroeger al snel aan de duiven op welke afstand ze het beste waren. Een hok met grote, forse duiven zal zelden top presteren op de dagfond, al kan met een wind vanachter iedere duif naar huis geraken natuurlijk.

Bij de jonge duiven is het beter om niet teveel te letten op duiven die een beetje open staan. De meeste sluiten vanzelf als ze zes maanden oud zijn. Jonge duiven die 2 cm open staan sluiten nooit meer en zijn niet mijn favorieten om mee te gaan spelen.

Al bij al is mijn keus de middelmaat met een perfect zacht gepluimd lichaam. Niet te kort en niet te lang met een heldere, pittige blik in de ogen. Van diepe duiven ben ik niet erg gecharmeerd. Daar zitten vast ook goede tussen, maar ik zal ze nooit meenemen.

Maar goed, bij vliegduiven is alleen de uitslag doorslaggevend. Ik zal altijd liever duiven met 2x 1:100 doorhouden dan een prijsvlieger met 60% 1:10. Hier draait het om winnen en dat kunnen alleen duiven die per honderdtal spelen. Verder is mijn geloof alleen in allround duiven die ongeacht de weersomstandigheden tussen 150 en 700 km hun mannetje staan.

Verder zorg ik er zelf voor dat ze 12 maanden per jaar gezond zijn en dat het ze aan niets ontbreekt wat voeding en bijproducten betreft. In de wintermaanden is de verzorging eenmaal daags maar wel 100% goed.

In deze tijd krijg ik geregeld vragen over het kweekseizoen. Het enige wat ik kan doen is hier vertellen hoe ik het aanpak. Wat een ieder daarmee doet is aan hem of haar zelf.

Vier weken voor het koppelen worden mijn kweekduiven ingeënt tegen paramyxo. Twee weken voor het koppelen gaan dagelijks de lichten aan van 7u tot 19u en gaan de bakken van de kweekduiven open. Zo kunnen ze er een uitzoeken. Wie er geen gevonden heeft, krijgt er tijdens het koppelen een toegewezen.

De met kranten ingepakte broedschotel gaat drie dagen voor het koppelen de bakken in. Op de dag van koppelen zet ik rond 16u op gevoel de koppels bijeen. Zodra alles bij elkaar zit gaat het licht uit en is het inmiddels bijna donker buiten. Het licht blijft dan drie dagen uit, zodat de duiven niet te fel zijn.

In de drie dagen dat het licht uit is laat ik om beurten een koppel los voor een uur. Op de tweede dag twee koppels tegelijk en op de derde dag meerdere koppels tegelijk. Op de vierde dag – wanneer het licht weer twaalf uur per dag aangaat – zit alles los.

Natuurlijk heb ook ik wel eens een koppige duivin die terug wil in haar bak van vorig jaar. Die sluit ik dan gewoon wat langer op totdat de nieuwe bewoner genoeg zelfvertrouwen heeft om haar eruit te jagen.

Kapot gepikte duivinnen heb ik nooit. Vaak zijn dat duiven waarbij de rui nog niet voltooid is en die er dus nog niet klaar voor zijn. Kapot gevochten eitjes komen hier ook wel eens voor, maar daar blijft het wel bij.

Verder gaat hier nu elke dag onze Origanum Red en Champions Mineralenmix over het voer, zodat ze alles binnenkrijgen wat ze nodig hebben.

De eerste duivinnen begonnen acht dagen na de koppeling te leggen en de laatste duivin na dertien dagen. Van de 28 koppels hadden twee zomerjong doffers niet bevrucht en was bij het Millennium koppel één ei onbevrucht.

Wijzigingen ten opzichte van vroeger

Voorkoppelen doe ik niet meer. Hetzelfde geldt voor het verleggen van eitjes, dat deed ik vroeger zelfs tot 6x van de topkoppels waarna ik uiteindelijk twee à drie bruikbare duiven overhield. Nu brengen ze zelf drie rondes achter elkaar op en kweek ik alsnog twee à drie bruikbare jongen van de topkoppels.

Ook ben ik gestopt met omkoppelen. Als beide ouderparen over voldoende kwaliteit beschikken, hoef je dat niet te doen. Ik kweek uit alle 28 koppels. Het ene jaar geeft het ene koppel betere jongen dan het andere, maar ik heb in ieder koppel evenveel vertrouwen, anders zouden ze er niet zitten.

Kweken uit vliegduiven

Uit de beste vliegduiven ga ik ook jongen aanhouden. Ik heb namelijk gemerkt dat de beste vliegduiven later vaak ook de beste kweekduiven worden. Bij de vliegduiven hanteer ik dezelfde koppel- en belichtingsmethode als bij de kweekduiven, dus zoals hierboven beschreven.

De vliegduiven die tussen eind januari en half februari bijeen worden gezet, brengen één koppel jongen groot. Ze broeden aansluitend tien dagen waarna ze op weduwschap gaan en tot 15 mei worden verduisterd.

Dat tien dagen broeden doe ik om ze zolang mogelijk gekoppeld te houden. Hier heb ik nooit last van duivinnen die aanparen, zij zitten gewoon los op het hok zonder elastieken rollen of wat voor onzin dan ook op de bodem.

Kortom, zo doe ik het dus (al jaren). Ik verdiep me niet meer in hoe anderen het doen, want dit is voor mij na al die jaren de meest succesvolle manier gebleken. Bovendien moet iedereen hier zijn eigen weg in zien te vinden.

Op de bovenstaande foto sta ik met Willem van Peer en Jan Boeren. Jan was Willem zijn beste vriend (de Krulle) die helaas kort nadien overleed. Deze foto werd gemaakt naar aanleiding van weer een door Willem gewonnen midfond concours vanuit Étampes.

Het meeste heb ik in al die jaren van mijn eigen fouten geleerd, maar van wijlen Willem van Peer (Willem van Schutters) leerde ik dat het om kwaliteit gaat en niet om kwantiteit.

Er is me veel bijgebleven van die jaren. Ik werkte in de bouw en at vaak tussen de middag bij Willem mijn brood op om over duiven te kletsen. We leerden de duiven vaak samen op in allerlei polders in België waar hij de weg wist. Ook bezochten we daar verschillende hokken van vaak snelheidsspelers.

Wij lieten de voorloper van de Championsmix in Boechout mengen in jute balen van 50 kg. Met een te zwaar beladen aanhanger reden we dan weer richting Nederland. Willem had geen rijbewijs en dat kwam slecht uit toen hij begin jaren ‘90 een auto won. Zijn vrouw Nel moest toen alsnog rijlessen nemen.

Hij leerde mij hoe een goede duif aanvoelt en oogt en dat knoeien met medicijnen je niets brengt. Natuurproducten leveren evenveel op. Willem was een liefhebber van dovenetel thee, honing en look. Ook hing er altijd een ui in een panty in het hok en lagen er varens op het plafond. Ook de Reiger was een product wat hij veel gebruikte. Verder een harde selectie en motivatie naar bepaalde vluchten toe.

Na een vlucht waste hij de duiven in warm water om ze weer zo snel mogelijk klaar te stomen voor de volgende vlucht. Zoals iedereen destijds in St. Willebrord was ook Willem een geldspeler, dus veel duiven hield hij niet. Hij won de 1e nationaal Orléans in 1980 en tal van mooie midfond concoursen. Op de website van de Allerbeste kan je een mooi stukje lezen over 40 jaar terug toen hij nationaal Orléans won.

Tot enkele jaren geleden stonden zijn hokken nog boven op de schuur terwijl Willem al een hele poos is overleden. Inmiddels zijn de hokken weg en heeft bouwreus van Wanrooij daar in rap tempo een nieuwe wijk uit de grond gestampt.

Van Wanrooij heeft een groot deel van het dorp een nieuwe uitstraling gegeven, al staan er nog veel vervallen hokken in de oudere wijken uit de gloriejaren tot aan de nieuwe eeuw. Ook het hok waarop Ad Schaerlaeckens destijds in St. Willebrord samen ging spelen, staat er nog.

Gisteren kreeg ik van goede vriend Stefano van Team Alessandroni te horen dat hij 1e nationaal hokkampioen van Italië is geworden, dankzij grotendeels onze duiven.

Een aantal jaar geleden bezochten Jan en ik de Nederlander Eddy van der Pijl die toen heel Italië aan flarden vloog met een groot aandeel Embregts-Theunis duiven. Die duiven arriveerden daar met groepen tegelijk.

Eddy’s hokken stonden destijds op een stuk grond van Stefano wiens hokken daar ook stonden. Toen Eddy wegens omstandigheden stopte met de duivensport, heeft Stefano een deel van zijn duiven overgenomen en heb ik Stefano nog enkele duiven geschonken.

Stefano en Eddy hadden in België bij wat gerenommeerde hokken voor veel geld duiven gekocht. Deze maakten het in Italië niet waar en werden weer doorverkocht. Toen Jan en ik daar waren had ik snel door dat Eddy en Stefano echte melkers zijn; leergierig en ze hadden het in de vingers. Ze stapten over op ons voersysteem en mede door hun daarna nog heel wat andere Italiaanse duivenmelkers.

Eddy volgt de duivensport nog wel en stond jarenlang bij de nationale en Olympiade duiven. Hij was een parel voor de sport en zou direct weer aan de top komen te staan als hij er weer mee zou beginnen.

Het zal er nooit van komen maar mocht ik in het buitenland gaan spelen, dan stond België op #1 en Italië op #2. Het is daar altijd lekker warm weer en van een hitteprotocol hebben ze nog nooit gehoord. Gewoon zo vroeg mogelijk los en klaar.

Nationaal vliegprogramma

In Nederland kennen we die eenvoudigheid niet. Zo verbaas ik me ook over het nationale vliegprogramma met de klemtoon stoppen op 11 september. Moeten ze zich niet flexibeler opstellen en ook een plan B optuigen, mochten we door corona, vogelpest of wat dan ook pas weer eind mei gaan spelen? Die kans is aanwezig en daarom lijkt het me logischer om tot eind september of zelfs later spelmogelijkheid te hebben.

Of kiest men ervoor om het jaar erop enorme problemen te krijgen wanneer 80% van de onervaren jaarlingen worden verspeeld op een wat moeilijkere vlucht? Mannen als Bas Verkerk kunnen hierover meepraten, zij weten wat het verschil is tussen ervaren en onervaren duiven.

We leven in andere tijden. Vroeger keert niet terug en dus kunnen we ons maar beter aanpassen en op de huidige tijd inspelen. Ik begrijp dat er een en ander van de inkorfploeg wordt verlangd, maar ook die kunnen we zo indelen dat iedereen verplicht is om een steentje bij te dragen. ‘Samen staan we sterk’ is een oproep die nu overal te zien is, maar die is ook van toepassing op de duivensport.