Geplaatst op 13:11h
in
Blog
In 1978 begon ik als elfjarige met duiven naar aanleiding van een met olie besmeurde opgevangen duif. Van enkele middelmatige spelers kreeg ik daar nog enkele duiven bij.
Ik groeide op in het duivenbolwerk van St. Willebrord met toen nog vier verenigingen. Drie speelden op zondag, één op zaterdag. Ruim 400 leden waren actief op een goede 3.000 inwoners. Het waren hoofdzakelijk snelheidsspelers, een enkeling waagde zich op de dagfond.
Mijn buren waren ook duivenliefhebbers. Met de jeugd had men in die jaren alleen niets op. Ik kreeg van niet één kampioen een eitje, laat staan een jong. Zelfs niet van de buren.
Het tij keerde en vijftien jaar later was ik zelf kampioen. Veel van die topspelers van vroeger klopten bij mij aan in de hoop iets te verkrijgen. U raadt vast wat mijn antwoord daarop was.
Bijna alles heb ik mezelf aan moeten leren door mijn ogen en oren de kost te geven en reportages te lezen. Het enige wat mijn duiven toen kregen was voer van de Witte Molen dat bestond uit maïs, tarwe, erwten, koffiebonen en gerst. De verschillende mengelingen van nu waren toen nog niet verkrijgbaar.
In het drinkwater zat Aviol, de zwarte variant. Ik herinner me dat ik voor de eerste keer bij dierenarts wijlen Jantje Konings kwam die net enkele jaren zijn praktijk had. Als 11-jarig broekie kreeg ik dan duivenmedicijnen mee, die destijds nog gewoon in een velletje papier werden verpakt. Na een kuur van enkele dagen won ik het weekend erop de 1e met tien minuten vooruit op een vlucht van 210 km, dus die kuur hielp wel.
Een nieuw begin
De jaren nadien werd de liefhebberij op een laag pitje gezet vanwege andere interesses, zoals het vrouwelijk schoon. In ‘88 ving ik weer een duif op en begon het weer te kriebelen. Ik bouwde toen op 21-jarige leeftijd een hok met inmiddels mijn schoonvader, maar wist al wel dat het met goede duiven moest gebeuren.
Aan mijn schoonvader had ik de ideale sponsor, dus wij op pad naar een verkoop in Breda van W. van Ginneken. Daar kochten we de vier – mijns inziens – beste, maar achteraf gezien was mijn duiveninstinct niet goed en braken de nazaten geen potten.
Vervolgens naar wijlen W. van Peer uit St. Willebrord. Daar werden ook jongen gekocht en heb ik een schat aan ervaring opgedaan. Dat bleek een schot in de roos, want de eerste vlucht die ik speelde in ‘89 werd gelijk begonnen met de 1e tegen 6.800 duiven. De toon was gezet en het jaar erop was ik in het samenspel niet meer van het podium te houden. Maar ook dat was niet genoeg, het moest beter.
In ’91 gingen we voor de eerste keer naar België en kochten we voor veel geld een duivin van het oudere Meulemans soort via Willy van Berendonck. Dat werd de duivin van het teletekstkoppel dat elk jaar wel een teletekstvlieger voortbracht. In ‘92 werd de eerste teletekstvermelding behaald en nadien is er niet één jaar meer geweest dat ik geen teletekst heb gewonnen.
Ons tweede Belgische bezoek leidde ons naar Van Hove – Uytterhoeven, die toen hun gloriejaren beleefden. We kochten voor 1.500 gulden een nestzus van hun beste vliegduivin. De eerste twee jongen daaruit wonnen met 5 minuten los op 300 km de 1e en 2e tegen ruim 12.500 duiven.
Daarna kwam via wijlen B. Kools (een werkmaat van mijn broer) de oude Witbuik op mijn pad. Het was inmiddels 1997 en dat was een 100% zuivere duif van Cees Gijzen uit St. Willebrord, die destijds afd. Zuid bij de zaterdagsvliegers onveilig maakte. Die Witbuik loopt nu als een rode draad door mijn duiven.
Ik vernam dat Rinus van Gastel uit Roosendaal in ‘98 een superduif op zijn hok had. Die duif kon alleen 1e prijzen winnen. In ‘99 ging hij daar gewoon mee verder en werd hij 1e WHZB (evenals in ’98, maar dat werd toen niet ingestuurd).
Ik wilde daar dus jongen van, maar die kon ik alleen kopen als ik ook de jongen van zijn drie kweekkoppels kocht. Dat deed ik dus en de duiven werden halverwege de zomer opgehaald (net voor zijn transfer naar Mike Ganus die nooit een betere kweker dan Rocket had gekocht).
Eenmaal thuis hield ik de twee kinderen van Rocket en schonk ik die van de drie kweekkoppels aan Marc, mijn overbuurman.
Met name de doffer van het koppel (Dragon Rocket) ontpopte zich hier als superkweker. Zijn eerste twee jongen – gekoppeld aan een dochter uit het teletekstkoppel – wonnen gelijk de 3e NPO Étampes tegen 33.000 duiven en 2e nationaal Asduif. Ook die lijn loopt nu nog als een rode draad door mijn duivenbestand.
In 2008 kocht ik bij Leo Heremans een zoon uit Nieuwe Rossi x Eenoogje, die toen nog niet zo bekend waren. Die Heremans doffer werd gekoppeld aan Miss Goldnugget, een kleindochter van de oude Witbuik. Zij had al een 6e NPO en 5e provinciaal Asduif gewonnen als jonge duif.
De eerste drie jongen uit dat koppel wonnen alle drie een 1e tegen gemiddeld 8.500 duiven. Super Rossi en zijn nestligger groeiden uit tot topkwekers. Ik beging een grote fout door de nestligger van Super Rossi te verkopen naar Taiwan. Ik had er inmiddels twee topjongen van, waaronder Fast Rocket, één van mijn beste kwekers op dit moment.
Het noodlot kwam op mijn pad toen Miss Goldnugget dood op haar nest lag. Ze was toen twee jaar oud en had al met drie verschillende duiven teletekstvliegers op de wereld gezet. De Heremans doffer werd na haar dood op zeker acht verschillende duivinnen gezet, maar bracht geen prijswinnaars meer voort.
Tijdens mijn laatste bezoek aan België kocht ik een zoon uit de 1e nationaal Argenton van Frans Maris (Itegem). Deze heb ik gekoppeld aan een dochter van Blue Rocket (die won van een loeizware Orléans de 4e nationaal en werd tevens 3e Gouden Crack datzelfde jaar). Zij zetten alleen toppers op de wereld, zoals diverse teletekstvliegers, één NPO winnaar, drie nationale Asduiven en zelfs één Olympiade duif.
Conclusie
Kortom, ik heb het geluk gehad dat ik regelmatig tegen topduiven ben aangelopen die zelf ook meerdere generaties topduiven op de wereld hebben gezet.
Zo ben ik er in al die jaren dus achter gekomen dat het met duiven die over een goed genenpakket beschikken moet gebeuren. Zij die kunnen winnen en het verschil kunnen maken op de vluchten. De rest is veelal lariekoek.
Ook heb ik topduiven nooit ziek gezien, zij verkeerden altijd in blakende gezondheid. Vandaar dat ik ook nu nog sneller kies voor verwijderen dan voor een medische opknapbeurt.