06 jan Soms moet je je verlies nemen
Sommige liefhebbers halen net wat meer uit een duif dan andere, dat is een feit. Dit zijn vaak de liefhebbers die de hoofd- en bijzaken goed van elkaar kunnen onderscheiden en niet met alle winden meewaaien.
Er is ook een categorie liefhebbers die claimen een ‘slecht hok’ of ‘slechte ligging’ te hebben. Ik ben van mening dat een hok pas slecht is wanneer het overbevolkt en slecht verlucht is. En niet te vergeten: bewoond wordt door slechte duiven. Als je buurman in een straal van 5 km wel een vroege duif kan pakken, mag je niet over een slechte ligging praten.
In België kom je allerlei soorten hokken tegen. Bij sommige durf je amper ergens tegenaan te leunen uit angst dat alles instort. Desalniettemin kan daarop super worden gepresteerd terwijl andere paleizen amper blad raken.
Als de duivensport alleen met geld te betwisten was, viel er tegen rijke liefhebbers niet te spelen. Die kunnen immers kopen wat ze willen. Zelf weet ik dat het zo niet gaat. Jan en ik hebben ook veel – voor ons doen – dure duiven gekocht, voornamelijk uit NPO-winnaars. Daarvan was 95% niets waard, ook al kwamen ze van beroemde hokken.
Uiteraard neem ik dit niemand kwalijk, want een ieder kweekt nu eenmaal veel troep, ikzelf ook. Dat een duif duur wordt verkocht wil niet altijd zeggen dat je er veel aan hebt. Dat weten ze in het buitenland inmiddels ook. Duiven van 100.000 euro en meer hadden weliswaar top gepresteerd, maar kweekten lang niet altijd even goed.
Ik durf te zeggen dat ik zelf redelijk met duiven kan omgaan en dat als het erin zit, ik het er ook wel uit kan halen. Daartegenover staat dat wat er niet in zit, ik er ook niet uit kan halen. Met andere woorden, van een slechte duif maak ik geen goede.
Dat is nu juist het fascinerende van de duivensport; we hebben altijd nieuwe, goede hoop. Na een nieuwe aankoop of een slechte vlucht, bijvoorbeeld. Als je hier niet tegen kan, moet je geen duiven houden. Het is namelijk zelden rozengeur en maneschijn.