De eerste opdracht

Zaterdag gaan de oude duiven mee naar Bierges, dat is 92 km voor mij. Het is een klokvlucht, dus we kunnen het systeem testen en kijken hoever we staan ten opzichte van de andere leden.

De duiven wennen zo ook aan het totaal weduwschap, al hebben ze dat vaak snel door. Het binnenkomen zal een grotere uitdaging worden van zo’n korte afstand.

Het is nog koud en bewolkt in de ochtend, dus ik verwacht niet dat ze vroeg gaan lossen. Op zulke vluchtjes moet je niet verder kijken dan de eigen vereniging. Aan welke kant van de wagen je zit, kan al beslissend zijn. Sommige verenigingen rollen wel eens alles op, maar dat ligt dan zeker niet alleen aan hun duiven.

Na enkele koude voorjaarsvluchten rook ik de duiven altijd uit. Voorheen met Koudijs, maar van die tabletten is de samenstelling veranderd. Zoals zo vaak wanneer men iets aan de samenstelling wijzigt, raakt de werking ervan verloren. Ik ben dus nog op zoek naar een goed werkende vervanger.

Al met al lijken de duiven er klaar voor, de training is goed. Datzelfde geldt voor de mest en de donspluimpjes. Ik heb uiteindelijk niets meer gedaan aan de lichte tricho die men tijdens de opkweek van de jongen vond. Of dat nu helemaal weg is weet ik niet, maar ik vermoed van wel. Over enkele weken ga ik weer op controle, dan wordt dit vanzelf duidelijk.

In de beste jaren blijft de medicijnkast dicht, maar soms kan je niet anders. Jaren terug kwam één van de beste dagfondspelers van het noorden op bezoek, samen met zijn verzorger. Ze waren langs Schroeder geweest om in te slaan voor het seizoen. In de jaren daarvoor speelden ze alleen op water en graan, maar ze gaven eerlijk toe dat dit hun slechtste jaren waren.

Een kleine kolonie houd je makkelijker gezond dan een grote (lees: honderden duiven). Sommige van die mensen verkondigen overal dat ze alleen water en graan geven, maar mensen als De Weerd, Van der Sluijs en Schroeder weten wel beter.